De zoomloze stad

Amsterdam 2050 is een stad die schuurt. Amsterdam 2050 is een stad met rafelranden; niet alleen in de periferie, maar als een permanente conditie. Er is ruimte in de stad voor het experiment, met ruim baan voor het onbekende, minder aangeharkt, wilder en avontuurlijker.

Bijdrage van stadscuratorium: Jeroen Boomgaard, Tanja Karreman, Claudia Linders en Annemarie de Wildt

Rafelranden laten zich niet plannen. Het ongeordende ontsnapt op het moment dat je het in kaart brengt. Ze ontstaan door het ontbreken van planning en door een ecologie van elkaar doorkruisende praktijken. Plekken waar mensen, dieren en planten door elkaar woekeren in een ongrijpbaar amalgaam.

Die stad ontstaat niet op de tekentafel of in ontwerpprogramma’s. Veel meer dan voorheen het geval was, organiseren groepen burgers zich in collectieven die zelf hun woon- en werkplek maken. Ze delen ideeën en idealen en vinden de projectontwikkelaar die daar het beste bij past. Op basis van die idealen zoeken die groepen elkaars nabijheid. Zo ontstaan wijken en buurten met een heel eigen karakter.  Terwijl urban farmers elkaar vinden in geschakelde gebouwen met veel kleinschalige tuinbouw eromheen, trekken de highrise lovers in een stelsel van torens die zowel gedeelde voorzieningen als metropolitane anonimiteit garanderen. Niet ver van het centrum is een volledig internetvrije wijk ontstaan waar stralingsvrezers en twittervermijders elkaar ontmoeten in een compleet niet-digitale zone.

Al deze buurten en wijken zijn gebaseerd op gedeeld belang, op een positieve keuze. Ze zijn niet het gevolg van een gebrek aan beter, een tekort aan keuzemogelijkheden.  Afkomst en achtergrond van de bewoners speelt nog maar zelden een rol. En waar dat wel het geval is, zoals in de Syrische wijk die de afgelopen 20 jaar op IJburg groeide,, is samen wonen voort gekomen uit een verlangen bepaalde tradities in stand te houden.

Het ontstaan van al deze eigenzinnige kernen kwam min of meer als een verrassing. Nadat de stad vanaf 2000 steeds eenvormiger was geworden en elke wijk onvermijdelijk gentrificerend steeds meer van hetzelfde leek te bieden, kwam vanaf 2020 een omwenteling tot stand. Door meer ruimte te bieden aan zelforganisatie en met een ruimhartig financieel ondersteuningsbeleid, slaagde de gemeente Amsterdam erin de louter economische basis die zo lang het voornaamste beleidsargument vormde, om te zetten in een nadruk op zorg en gemeenschappelijkheid, een tendens die versterkt werd door de legendarische epidemie die de wereld in 2020 voor lange tijd plat legde.

Die verschuiving had echter consequenties die het bestuur niet had voorzien. Dat was  mede het gevolg van de introductie van nieuwe begrippen die een andere manier van denken en samenleven mogelijk hebben gemaakt. Een goed voorbeeld is het begrip ownership, dat met de beste bedoelingen was geïntroduceerd om bewoners meer zeggenschap te geven, maar dat uiteindelijk leidde tot afgeschermde communities aan de ene kant en verpauperde wijken aan het andere eind van het spectrum, omdat ownership natuurlijk niets betekent wanneer je niets hebt om mee te beginnen. De nieuwe term loanership maakte in een klap duidelijk dat de stad het eigendom van iedereen en dus van niemand in het bijzonder is. De stad is een collectieve, gedeelde ruimte, waarvan je tijdelijk een stukje leent, maar die niet verstart in bezitsverhoudingen. Natuurlijk leidde dit niet alleen tot een verandering in het beleid van eeuwigdurend erfpacht maar ook tot heftig verzet onder de eigenaars van panden op eigen grond. Die strijd is (in 2050) nog niet helemaal gestreden maar van de voordelen en vooral de flexibiliteit van het nieuwe systeem is nu wel iedereen overtuigd.

Maar hoe ziet de openbare ruimte in de nieuwe generieke specialiteitenstad eruit?  Bekommeren de collectieven die de buurten vormen zich  ook om de tussenruimte? Wil Amsterdam uitstralen dat zij een stad is, een groot levend organisme en meer dan een collectie dorpen en buurten? Maar hoe ziet dat eruit in 2050, en welke gevolgen heeft dat voor de kunst in de openbare ruimte? Lukt het de gemeente een veelomvattend en verstrekkend programma van kunst in de openbare ruimte op te zetten? Het Stadscuratorium ziet zichzelf als permanente aanjager.  Het nodigt uit tot reflectie in het doorgaand proces van transitie van de kunst en haar betekenis voor de kwaliteit van deze nieuwe openbare ruimte. Hoe de openbare ruimte en de kunst daarin eruit zien over 30 jaar is voor het Stadscuratorium net zo goed een vraag als voor iedereen. Maar met elkaar kunnen we ons daar misschien wel een beeld van vormen.

In het advies De stad is nooit af van de Amsterdamse Kunstraad werd in 2017 een belangrijke vraag gesteld:  welke stad wil Amsterdam zijn? Zonder het antwoord dat vervolgens gegeven wordt tekort te doen, is het stellen van deze vraag misschien wel belangrijker dan het bieden van een antwoord. Het stellen van die vraag naar een collectieve identiteit impliceert immers dat er keuzes zijn, dat het permanente transitieproces van de stad in meer of mindere mate gestuurd kan worden. En als er gestuurd wordt, dan is de fundamentele vraag: op welke horizon sturen we af?

Met dit essay houdt het Stadscuratorium een pleidooi voor een open horizon, een pleidooi om ruimte te laten voor het nog onbekende. De rafelrand niet alleen als grensconditie maar als fundamentele en integrale kwaliteitsimpuls van het publieke domein waarin kunst de ruimte krijgt het bekende onbekend maken. Kunst dient daarbij niet om de openbare ruimte te bezegelen, vast te leggen tot in de verre toekomst. 

De stad biedt kunstenaars juist nu al de kans het vanzelfsprekende te verstoren en wat vast lijkt variabel te maken. More friction please!